Toen ik jong was…..
“Ja pa toen jij jong was, toen was alles beter bla bla bla”, reageren mijn pubers dan. Zo oud ben ik toch niet, of toch wel? In de ogen van de kids ben ik gewoon een halve eeuw oud, 50 jaar, wat scheelt het. En als ik ze erom vraag willen ze best wel toegeven dat ik sportief en fit ben, zeker in vergelijking met vele andere vaders, bijvoorbeeld de vaders van hun vrienden. Die geruststelling duurt overigens maar heel kort hoor, want tja, ook al ben ik 50, mijn geheugen werkt nog prima en ik herinner me dan ook feilloos hoe het was in mijn jeugd, van pakweg mijn 4e tot 10e levensjaar. Nee dit wordt niet zo’n verhaal dat de winters altijd kouder waren en dat de sneeuw altijd zo en zo hoog lag, dat was ook wel zo maar dat is te makkelijk. Nee dit wordt ook niet zo’n “langs het tuinpad van mijn vader”-verhaal. Nee, ik wil het eigenlijk meer hebben over de manier van leven, wat er gegeten werd en hoe er geconsumeerd werd in die tijd. Waar is dat nou voor nodig, zult u zeggen? Nou een beetje reflectie kan geen kwaad en bovendien is ons dagelijks eten en eetpatroon in die 40 jaar dat mijn jeugd zich scheidt van mijn 50e levensjaar zo drastisch verandert dat misschien zelfs daarin al een makkelijk te vinden sleutel verborgen ligt in het voorkomen of tegengaan van meerdere welvaartsziekten zoals suikerziekte en overgewicht (wanneer zijn we de term obesitas gaan gebruiken eigenlijk?). Is het dan niet voor de gehele goegemeente, dan zeker wel voor u zelf, de lezertjes van mijn blog.
Opa.
Mijn opa had een kruidenierswinkel, waterstokerij en kolenhandel. Zo’n winkeltje op de hoek waarin ieder gezinslid meewerkte en waar iedereen die tot dezelfde klasse en geloofsovertuiging hoorde zijn dagelijkse kruidenierswaren kocht. Geloof me, klassen waren toen nog gescheiden en als de predikant of pastoor van kerk x of y verkondigde, omdat een gelovige winkelier van het geloof x of y dat bij de betreffende voorganger influisterde, dat men ergens niet meer zijn boodschappen moest doen, dan deed men dan ook niet meer. Broodnijd in deze is niet alleen een uitdrukking gebezigd door bakkers. Je snapt ‘t al, mijn opa was niet kerks, doch slechts ‘werks’. Een kolenhandel en waterstokerij in de jaren 60 was overigens niet de beste en meest toekomstgerichte bedrijfstak die men kon kiezen voor zijn familie en opvolgers, immers het gasnet met schone aardgas uit Slochteren werd in alle dorpen en steden fluks aangelegd, zo ook in alle huizen de daarbij behorende voorzieningen die daarmee gestookt konden worden zoals gaskachels, en warmwatergeisers. Bleef dus over die kruidenierswinkel.
Kruidenierswinkel.
Mijn opa had dus een kruidenierswinkel en dan ook nog eentje met ‘uitbreng’, ook zo’n mooie uitdrukking die niet meer gebruikt wordt. Een belangrijk aandeel in de omzet van bijna elke kruidenierswinkel van toen bestond uit de ‘uitbreng’ of venterij. Van alle vaste klanten was er een boodschappenboekje aanwezig. De klant schreef daarin zijn benodigde kruidenierswaren. Eenmaal per week haalde de winkelier alle boekjes op. Alle genoteerde bestellingen werden door opa en oma in hun winkel verzameld, waarna opa de boodschappen aan huis bezorgde. Voor die bezorging gebruikte de hij een Ford stationcar auto. De kruidenierswinkel was dus een bedieningswinkel, zonder het woordje ‘zelf’ als tegenhanger van onze moderne zelfbediening supermarkt. Opa ontving van de grossiers de artikelen in grootverpakking. Suiker werd geleverd in papieren zakken van 50 kg; erwten, bonen, rijst, koffie en dergelijke in grote jutebalen; kaakjes en beschuit in dozen, trommels en potten; zout, stroop en zuurkool in grote vaten. Alles werd terplekke afgewogen en overpakt in kleinere zakjes. Koffie werd terplekke in de winkel gemalen of door de klanten thuis. Alles werd afgewogen op de grote Berkel weegschaal op de lange toonbank. Die weegschaal ging tot 500 gram. Als het gewicht daar boven kwam moest je gewichten gebruiken als tegenwicht. Die gewichten moesten regelmatig worden geijkt, omdat gewichten op den duur slijten. De enige voorverpakte etenswaren waren toen pakjes margarine in papier en verder dingen zoals California soep (in blik) en het toch wel heel exotische Goulash (in blik) wat mijn opa tot grote verholen hilariteit van mijn vader steevast ‘Goudlas’ noemde en weigerde dat aan te passen want het was buitenlands. ‘Spam’ en ‘Çorned Beef’ (uitspreken als kornètbief met klemtoon op tweede lettergreep) in blik volgden al snel. Verder werden er kaarsen, waspoeder, blauwsel, stijfsel, zeep (sunlite), en potas verkocht. De enige koeling in de winkel was een soort bruine kast met aan de achterkant een slang voor de smeltwaterafvoer die naar een schrobput liep en waarin iedere week een aantal nieuwe ijsblokken voor de koeling werd gelegd. Vandaar dat de naam ‘ijskast’ nu nog net zo ingeburgerd is als de naam ’koelkast’. Geen modern kind dat nu nog een idee heeft hoe zo’n echte ijskast van toen er uit zag.
Dagelijks eten.
Waar uit bestond het dagelijkse menu dan in die tijd? Soberheid was de norm. In alles, maar zeker ook in eten. Het menu was in de regel overzichtelijk: brood, boter, kaas, gekookte aardappelen, groenten van het seizoen, en vlees alleen voor wie geld over had en dan wel maximaal 1x per week, op zondag en vis op vrijdag. Uit eten gingen alleen de echte rijken. Het gemiddelde huishouden had maar weinig te besteden en wie wel geld had, was in zijn aankopen beperkt door het geringe aanbod. Ieder dag een andere saus over je groenten of vlees: dat bestond niet. Jus, het vette braadvocht van het vlees, aangelengd met het groentenat, of mosterd, dat ging er over je stamppot. Was het te droog, dan kreeg je er een klontje roomboter over heen. Toetjes: waren er toen niet: je moeder kookte zelf een toetje of pudding (of niet), zoals rijstepap, griesmeelpap , grutte pap of custard. Die pap mocht je pas eten als je eerst je lepel levertraan had gehad. Jakkes wat was dat smerig! Detail: de hoofdmaaltijd van de dag was het warme eten tussen de middag. Iedereen woonde vlak bij de zaak of in dezelfde buurt, arbeiders woonden vlak bij hun werk, scholen hadden geen overblijflokalen en moeder was altijd thuis. Op school kreeg je schoolmelk, welke in de zomer lauw to warm was, met de benodigde vet- en roomklonters boven op, en in de winter ijskoud tot halfbevroren. Geen sultana of liga of ontbijtkoek, alleen die melk. ’s-Avonds had je een broodmaaltijd en dan met haartjes nat in pyjama op de bank kijken naar de uitzendingen van het REM-eiland en als je dan nog honger had, kreeg je nog een blokje kaas in je mond voordat je naar bed ging. Groenten en fruit van het seizoen: dat klinkt erg modieus en eco, maar vroeger had je niks anders: appels had je alleen in de herfst. Okay je had ze ook wel in een ander seizoen, maar dan wel in andere hoedanigheid: geweckt of gedroogd of als appelstroop dus en dat gold ook voor het meeste andere soorten fruit. Spruitjes en boerenkool had je alleen in de winter, bloemkool, andijvie en sla in de zomer. Groentes werden ook wel ingelegd (zoek dat maar eens op in Wikipedia http://nl.wikipedia.org/wiki/Inleggen ) en dan had je in plaats van witte kool, zuurkool. Diepvriesmaaltijden bestonden nog helemaal niet. Je kreeg één koekje per dag, meestal als je ’s-middags uit school thuis kwam en dat was een mariakaakje (in de thee dopen), speculaasje of ijzerkoekje (http://nl.wikipedia.org/wiki/IJzerkoekje ) al naar gelang het seizoen. De bovenbuurvrouw trakteerde de kinderen van de straat wel eens op eierkoeken. Stond je al gauw een stief kwartier zonder speeksel te kauwen. Je dronk melk, thee of ranja (aanmaaklimonade) en als je volwassen was, koffie. Het ontbijt bestond uit brood of uit havermoutpap of Brinta. Was je nog te jong dan kreeg je Molenaars Kindermeel. Alle groentes werden gekocht bij de groenteboer, het brood bij de bakker en het vlees en de worst bij de slager. Langs de deur kwam de melkboer (melk zat in een fles in een rekje en je lege flessen stonden in een rekje voor de deur), de eierboer en de kaasboer. Er kwam ook een voddenboer, en een schillenboer, maar van die laatste twee hoefde je natuurlijk niks te kopen, maar daardoor werd alle afval dat er was al wel heel netje gerecycled voor dat dit woord überhaupt was uitgevonden. De meeste Nederlanders hadden nog nooit een champignon of paprika geproefd, laat staan nasi, spaghetti of een hamburger. Langzaam aan werd, enerzijds, aangezet door de immigratiedruk en anderzijds door de toegenomen vakantiewelvaart, de Italiaanse en Indische keuken alsmaar populairder. Chinese restaurants waren er toen al een tijdje in de 4 grote steden en de Chinezen speelden handig in op de immigratiegolf uit Nederlands Indië, namen hun eigen Indische ‘kokkies’ in dienst en doopten hun Chinese restaurants om in Chinees-Indische restaurants. Snoep was er nauwelijks. Eén keer in de week, als je geluk had, kreeg je van je moeder of je oma een stuiver en kon je naar de snoepwinkel en daar kon je maar een paar dingen kopen: lolly’s, zuurstok, trekdrop of centdrop, botersnoepjes, borstplaat, ouwel en zoethout voor één cent. Bij de bakker kon je, maar dan pas meestal aan het eind van de werkdag van de bakker, ook nog een veegkoek kopen voor een stuiver. Dat was echt het allergoedkoopste wat er te krijgen was. Die veegkoek heet tegenwoordig heel chique ‘glacé’ of roze koek. De roze glazuurlaag die er op zat was bedoeld om het nog enigszins eetbaar te maken. Hoef toch zeker de naam veegkoek uit te leggen hè? Het was toen een erg overzichtelijke samenleving. Iedereen was lid van een sport- of wandelvereniging van zijn eigen signatuur, geloof of overtuiging, iedereen was lid van één van de vele omroepen uit het verzuilde omroepland, de Mammoetwet moest nog worden ingevoerd, er hing een touwtje uit de brievenbus om de voordeur open te doen en het eten stond om kwart over twaalf (warm) en om 6 uur op tafel en was bovendien eenvoudig, niet voorverpakt of voorbewerkt en kwam niet uit een potje of een zakje, tot….tot de eerste zelfbediening supermarkt (Albert Heijn) zijn deuren opende en mijn opa voor zijn beoogde opvolger (mijn vader dus) de tweede ‘zb’ in het slaperige stadje aan de Nieuwe Waterweg opende, een SPAR.
Homo Obesitus.
De merkartikelenfabrikanten van die periode, verenigd in de VIVA (Unilever, vd Berg, Jurgens (nu samen Unilever) Calvé (nu ook Unilever), Friesche Vlag, Bolletje, Brinta, Venz cs bedachten onder andere de verticale prijsbinding en de eerste consumentenactie die ik me daar van kan herinneren zijn miniatuuruitgaven van de bekende merkartikelen die je kon verzamelen (wat is nu nieuw aan de reclame supermarktmeneer van de Albert Heijn? Straks komt Ranja nog terug) door een bepaalde hoeveelheid van één product te kopen. Maar met de komst van de zelfbedieningssupermarkten lag ook de weg open voor de verpakte en voorbewerkte levensmiddelen. Jus uit een zakje, Royco soep, Nasi uit blik (Suzie Wan), Saroma-pudding, 3Es limonade (gele gazeuse, champagne pils), Ranja, “Japie King Corn brood” je kent ze vast nog wel. De grootste rages van de jaren ’60 (niet lachen) waren achtereenvolgend: sigarenbandjes verzamelen, speldjes verzamelen, voetbalplaatjes verzamelen, ‘silly-putty’ en klik-klakkers (twee balletjes aan een touwtje die steevast tegen je hoofd knetterden als je niet uitkeek), maar dat terzijde. Mensen gingen in nieuwbouwwijken buiten de stad wonen en gingen ’s-morgens met de trein, auto en steeds minder te voet of met de fiets naar het werk en pas ‘s-avonds weer terug. De forens was geboren en daarmee een geheel nieuwe consumptiemaatschappij, die wezenlijk versnelde in de daaropvolgende decennia. Met de forens was ook de nieuwe ongezonde mens geboren ‘homo obesitus’. Obesitas (al werd dat toen, in de jaren zeventig anders genoemd) en diabetes type II zijn zeker oude bekenden, maar ook het aantal brildragers nam in die decennia explosief toe. Wanneer we een verdeling naar tijdvak maken, dan valt onmiddellijk op dat het brilgebruik goed te vangen is middels een parabolische kromme. Is het aantal brillen in het begin van het achtste decennium van de vorige eeuw nog magertjes, eind jaren zeventig is het al fors tot stevig, waarna de laatste jaren voor de eeuwwisseling een lichte afname vertonen, maar dit alleen onder jeugdigen tot 25 jaar. Kijk maar eens naar een middelbare schoolfoto van je ouders of die van jou (mits je nu 45-iets bent, anders je grootouders en ouders). Bij ouderen blijft het aantal brildragers toenemen. Zes op de tien Nederlanders heeft nu een hulpmiddel voor het gezichtsvermogen. De algehele consensus die heerst, is dat computer en TV gebruik hier aan debet zijn, maar als andere moderne welvaartziekten zoals onder andere obesitas, hart- en vaatziekten en diabetes (type II) worden veroorzaakt door onze toegenomen welvaart en veranderende voeding, waarom dan de andere gelijktijdige ontstane kwalen, zoals oogafwijkingen (want dat is slecht zicht tenslotte) niet?
SPAR.
Die SPAR werd uiteindelijk niets, in ieder geval niet voor mijn vader: te veel personeel en te ‘stads’ en het gezin verhuisde naar de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden, waar het leven nog goed en de lucht nog gezond was en waar de stadse bleekneusjes en bakvisjes zich tijdens hun vakantie kwamen verpozen. De toegenomen welvaart gaf de mensen ook meer vrije tijd en een groter vakantiebudget en een nieuwe bedrijfstak en een nieuw emplooi voor mijn familie kwam tot ontwikkeling: toerisme.
Dik.
Geen blog of stukje proza zonder pakkende afsluiting, dus hier komt ie. Van al die zelfbedieningssupermarkten en die voorverpakte levensmiddelen zei mijn oma zaliger altijd: “van alles in een zakje, behalve thee en alles in een potje, behalve augurken, wordt de moderne mens te dik”.